plant apocynum. 297 voorde werktuigen van den reuk, dan voor die van den fmaak moeten ge- nomen worden". En fchoon hy zulks evenwel niet als beflisfend voorftelt zegt hy nogthans, in het vervolg, "dat zy, die aezelven hebben, niet nala- ten, voor het neemen der voedfe- len dezelve daar mede te betasten (1)". Van deeze beftaanlykheid hunner reuk, is de Heer houttuyn ingelyks volkomen overreed wantfpreeken- de over het gevoelen van den grooten linneus laat hy daar op volgen. "Ik kan nauwlyks gelooven dat onze Autheur zulke duidelyke blyken als 'er van den reuk der Infekten, by voorbeeldder Vliegen Byen en Wespen zyn, aan iedereen bekend, over het - hoofd zou hebben gezien (k)". En hoe vermoogende de vlugge reukdeelen van fommige zelfftandighe- den zyn, welken men ter uitroeijing van veele gekorvene heeft gebeezigd, blykt uit het gene men daarvan by lodoneus vindt aangeteekend (n), en T 5 uit (n) DODONEus 2. B. bl. 31— bi. 39— bl. 77— 2. 3. bl, 124— B, 4. bl. 134. B. 8. bl. 441. (1) lb. Not. p. 8. (m) Natuurl. Historie volgens het famenftel Van linneus iite deel 9de ftuk. bl. 11.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 371