PLANT APOCYNUM. 299 de meesten van hen, de laatfte even 20 kennelykdat wy de eene zo min als de anderezonder de grootfte onge- rymdheid te begaan, niet konnen looche nen daarenboven kan men nog, tot ftaaving hunner kiesheid by gemelden DODONEUS veele voorbeelden tot beves tiging vinden bygebragt (p) waarom ik ook deze zaakals voor genoeg zaam beweezen, zal houden. Wanneer wy nu verder onze aan- dagt vestigen op den zuiger deezer vlie gen, dan kan men insgelyks, dat werk tuig als eene oorzaak van dit haar noodlot aanmerken. Want wat aanbe langt deszelfs gedaante, deeze is, zo ten aanzien zyner lengte, als omtrent de tederheid zeer wel gefchiktom tusfchen foortgelyke lighamen als de Antherae zyn door te dringente meerwyl het zelve niet flegs een een voudig lighaam ismaar faamgefteld uit drie hukkenals twee halve kokers en een priemvormig lighaam, tusfchen de beide kokers inliggende. Deeze famen- ftelling is dusdanig, dat het diertje den gemelden priembuiten de genoemde ko- (p) B. 12. bl. <588. B. 15, bl. 858. B. 22. bl. 1134 B.30. 1427.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 373