VAN EENE ZWANGERE VROUWE. 459 de moederkoek ingeplant waren. Wan neer ik met den vinger daar over ft reek, voelde ik eene fcherpte zeer na overeen komende met die, welke men gevoelt wanneer men over de ruige zyde van een Haayenvel ftrykt. Eenigen van deze fcherpe puntjes uit de zelfftandigheid der moederkoek genomenen van naby be- fchouwd hebbende, zag ik duidelyk,dat het verfteende lichaamtjes waren ech ter fchenen fommigen der kleinften van een beenachtige zelftandigheid te zyn. Zeer gaarne had ik deze zeldzaame moederkoek willen bewaren, doch dit heeftuit hoofde van een oud en inge worteld vooroordeelniet mogen gefchie- denter naauwernood heeft men my ver gund dezelve aan eenige lieden van de kunst (waar onder de Heer Doftor Mul ler Medelid van dit Genootfchap) te mo gen laten zieneer ze verbrand werdt. De Lyderes heeftna de afhalinge der nageboorte, geene byzondere toevallen gehad; zy is binnen den gewoonen tyd nerfteld, is thans noch in 't leven, en, behalven haare gewoone kolykpynen, ten tyde haarer maandftonden, is zy 2eer gezond.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 539