486 JUSTUS TJEENK. OVER DE
tuigenisfen der ouden bezwaarlyk zyn
overééntebrengen) dat de naam van
Senir niet ten eenemaale verbleekt isen
teffensdat die twee uitmuntende hoog
ten van het gebergte Herman ten noor
den en zuiden hebben gelegenhet geen
een licht zal verfpreiden over Hoogl
IV. 8. Dat, fchoon Herman en Senir
enz. wel eens met eikanderen worden
verwisfeldzy echter te gelyk voorko
mende de Herman als eene afge-
fcheurde Ileilte van den Libanonten
zuiden, in Libanom Dal wordt aange
troffen; maar dat de Senirten noor
den, onmiddelyk wordt ingevlochten
in dien grooten Jchakel van hoage bergen
die voorby Damaskus naar het noorden
voordloopt, en die zoo veele uitmunten
de kruinen heeft, welken, onderfcheids
halve, byzondere naamen voeren, als,
b. v., de Hmanaenz.
r. pococke te Damaskus zyndewas
belust het omliggend land te befchou-
wen; endeed ook, onder anderen, ee-
nen togt, ten zuiden dier flad, op den
\veg naar Jerusalem (a)
Hy betuigt, dat de weg van die flad
tot
(a) A Defribtwn of the EastVol. II. p. 12.8. 12 p.