490 JUSTUS TJEENK OVER DE verblyf der Hivvitendie als de (langen in onderaardfche holen en kuilen woon den, wordt, dieswegensopgegeven als onder en op den Hermonen in den LibanonJof. XI. 3. Recht. III. 3. Want de oppervlakten der bergen zyn koelde fpelonken zyn verkwikkelyk en de fchaduw eens zwaar en rotsfieens, in een dorftig landdekt tegen het (leken der zonneJef. XXXII. ic. Mitshar of het Kleine Gebergte is te laag, en kan geen fneeuw op zich be- waaren, om de beeken en fonteinen in de valleijengeduurende het heete jaar- getyde, te voeden en aan den gang te houden. Het was een geringveracht, en kleingebergtegelyk ons dit uit het woord iV'it blykt(e), wiens wortel, even als het Griekfche dvtï-cg (f)t ons aanduidt een klein gebergtedat kaalontbloot en in zyne voor dbrengJelen fchaarsishoe danig een klein en kaal gebergte by Cu main Campanien(g) gevonden wordt Daar (e) A. SCHULTENS, Comment, in Job. p. 2l8. (f) HESYCHIÜS ad banc vocem. HERODOT. Ed. WES et ib. JAC. GRONOVII Not. et QbJ. p. 67. DIONIS Hij Mom. Lib. XXXVI. 30. LVI.%1. HOMER, ll. I. 576. 0 ■v. 437. (gj DIONIS Hip. Rom. Lib. XLV11I. 50. opeet - yag cr/jnKgoti aeci whijv Pga%éwvicepiethvptrai,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 570