494 JUSTUS TJEENK OVER DE
eenen hartverblydenden reuk van zich
geeft: zoo konde de Koningl. Dichter
geen treffender geJykenis gebezigd heb
ben om het keurige en geurige van de
oprechte broederliefde aantewyzendan
door den Hermon als eenen mensch in-
tevoeren, van wiens hoofd of kruin de
opgedanipte fneeuw, met de zielverfter-
kendfle reuken doortrokkenals de koste-
lykfle olij, door de natuur vry beter,
dan door den kundigften kruidmenger,
toebereidnederdaalde op zynen baard
het laagere gebergteen zoo vervolgends
in de laagte, eene lieflyke verkwikking
verfpreidde, en zoo veel geneugte baar
de, dat deze berg met Aaron, en zyn
dauw met de olijenaar des Apothekers
kunst en het Goddelyk voorjchrift vervaer-
digdop des Hoogepriesters hoofd uitge-
gooten, enz. mogte vergeleken worden.
Het is ook niet vreemd, dat de dichters
aan uitmuntende bergen alle de leden van
een mensch toefchryven (o)(fchoon
in de tegenwoordige gelykenis, de ei
gen-
Co) lindenbrogii Oh few. hi Ammiani Lib. XIV.
p. 9- Ut humano corpori Juae partespc monti-
bus fua velut membra funtvertexfupercilialate-
5, ra, fcapulaepedes''', eet. potteri Comment, hi lyc»
phro-