506 JUSTUS TJEENK OVER DE flaat in menfchen en beesten den moed ganfchelyk neder, en verwekt fchriken ontfteltenis), zal dan ook in de Hinden by het baaren, hetzelfde gewrocht, en haar eene onverfchilligheid omtrent haa- re jongen medegedeeld, hebben. Nu,de vrees en zwaare ontfteltenis verhaas ten den •baarenstydals bleek in Elies fchoondochter Pinehas huisvrouwe: want, toen zy de tyding hoorde, dat Gods Ark genomen, haar fchoonvader en haar man geftorven waren, kromde zy zichen baardewant haare ween overvielen haar. i. Sam. IV. 19. De vrees, ook eene uitwerking van grooten dorst en droogte zal de banden der na- tuure in de Hinden hebben verbroken, dat zy haare jongen jchielyk uitworpen en zich van haare fm ar ten ontdeeden, en dat zy haare vrugthet zy voldraagen, het zy noch nietaan den tydftip der geboorte gekomen, hebben uitgedree- ven, en zich daarover verder niet heb ben bekommerd, als waren zy, door den fmachtenden dorst, in wreeden veranderd. Zulk een en noodlottigen invloed heeft eene groote droogte en een dorflig land op menfchen en bees- tem Öf zy wespen misdragten uit, of {ter-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 586