508 JUSTUS TJEENK OVER DE ge woorden en zaken van den XLÏÏ, Pfalmoptehelderen. Veele zwangere vrouwen, met zie dende ingewanden, uitgedroogde ade ren, en flikkende van dorst, benaauwd- heid, en drooge keelen alle eer en fchaamte uitfchuddende(anders zoo eigen aan haarekunne), baarden op den weg, in het aanzien van alle menfchen, en verlieten aanflonds de vrugt haars buiks. Zy worpen haare kinders, het zy levende, het zy dood of halfdood, in 't leger. Anderen, meer menfchelyk, omhelsden haare vrugt; wentelden zich op den weg omvergaten haare natuur- lyke zedigheid, om te verbergen, het geen de natuur wil bedekt hebbenen waren meer bevreesd voor haar leven, dan voor de eerbaarheid van haare fexe. Zy baarden niet, om dat haare tyd of maanden vervuld warenmaar, omdat zydoor het blaaken der zonne, vermoeidheid van den weg, onbefchryf- lyken dorsten gebrek van watertot een ontydig baaren gedwongen wer den. Welker kinders zoo dood als half levende op den openbaaren weg gevonden werden. De mannen, fier- ker dan de Vrouwen, door hitte en zweet

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 588