HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 509
zweet (k) bezwykendeftonden met o-
penen mond en keel (1) te guiven en te
nygenen fchepten den dunnen wind
om daardoorware het mogelykhun
nen dorst eenigzins te verminderen.
Dan veelen van hun kwamen te vallen
en lieten hun leven in dat dorftig land.
Niet Hechtsdat verachtelyke lastbees
ten in die onbefchryflyke rampen deel
den maar de edel moedigde dieren. De
valkhet vermaak van den adelde
fcherp rieken de jachthonden het edel
moedig paerddat met hoeven en ge
bit zyne trotschheid toont, enz. lieten
hunne wakkerheid enmoedvaarenen,
uit benaauwdheid fnuivende en blaazen-
deen van een geweldigen dorst bran
dende, bliezen hunnen adem uit.
Wanneer zy eindelyk, na ongeloof-
lyk te hebben geledenby eene rivier
kwamen(dan voor eenen dorstigen en
vermoeiden reiziger is, in eene water-
looze woestyne, niets aangenaamer, dan
de (m) ontdekking van eene beeke of
fon-
Ck) Co// Pf. XLII. 5, fundam fuper me animam
meam. vs 7. fuper me anima mea demerget fe.
(1' Pf. XLII. 6. !"®n aeltuavit. Significat agitatio-
nem fui cum fono incondito ac immoderato. eet.
8ió. v. 910, Gen. XXI. 19.
(m.' ASCHYLUS, curante J. C. DE PAUW, Tom. II,