het in 't geval van Tantalus wil bren gen), dooreen beklaageiyk en fterk ge- fchreeuw zyn gebrek te kennen geven 1 Gelyk de woudezel niet ruchelt by bet jon ge grasnoch de os heit by zyn voeder Job VI. 5, zoo geloove ik ook, dat het hert niet zal fchreeuwen (v) by het wa ter. Ook blykt het (myns bedunkens) onwederfpr.eekelyk uit Davids gemoeds- geftaltegeestelyk gemis dorst naar God, en zyne gewezene hofftad Jerufa- lemenz. door het dorflig hert hier af gebeeld, dat het hert, indedaad, van drinkbaar water verftooken zy geweest; Want, het geen in de overdragt waar is, moet ook waar zyn in het zinne beeld, van het welke de overdragt ont leend was. Dat David toen ter tyd van Gods bly- v. deel. Kk de HEILIGE AARDPYKSKUNDE. 513 (v) Hierin worde ik ten fterkften bevestigd door Joel I. 20,eene duideiyke opheldering van Pf. XLII. 2.waar het gelchreeuw van de beesten des velds, omdat de watergtoomm waren uitgedroogd en een vuur de weiden der woeftyne verteerd had door hetzelfde woord mjr wordt uitgedrukt: ten blyke, dat hun gej.breeuw, niet uit een bezit en overvloed, maar uit een gemis en gebrek, voord- kwam; en dat 'er, in de killen der beeken, en bedden der rivieren, in de laagte, geen eetbaar gras, noch genoegzaam drinkbaar water meer voor handen was.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 593