oordeel warendat de gooten of water* leidingenwaarin ook de inwooners met hun vee zich ophieldenaan dat Land den naam van Trachonitis) gegeven had den. Dan de woordgronding ziet ei- genlyk op eene hobbelachtigeruuwe Jcberpeen klipachtigegrondge[leltenis hoedanig dit land van alle de reizigers wordt befchreevenen daarenboven be rucht door zyne ysfelyke holen en diep ten dienaauw van ingangnaar bene den zich zeer verwyderden, en altemets van zulk eene grootte waren, dat zy 4000 menfchen konden omvangen. Ongemeer nefterke bergvestingen en burgen van toe verlaat waarinvan oude tyden af, de be- wooners dier dorre Jlreekeals in koele en welverzekerde plaatfenhun leven onder hun vee doorbragten, en uit de afgronden gedrenkt werden. Afgronden en dieptenvan de natuure zelve toege- fteld en fommigen door 's menfchen kracht HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 52} ingevoerd; om door die waterbakken, die aan Trachonits als eigen waren, deszelfs waterloozen toeftand te befehryven, en dat droog en fcherp land, door de 'waterhoudersals ken-en-merkteekens, te byzonderenen daardoor tevens de redenen van zynen lichaamelyken dorsten van het gefchreeuw der herten hoven die hakker, waarmede hy zyne geestelyke verlangens naar God wilde vergeleken hebbenduidelyk optegeven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 607