528 JUSTUS TJEENK OVER DE kracht en geduld tot woonplaatfen uk- gehold; en zoo zonderling ingericht, dat zy veel geruchts in de gefchiedenis- fen hebben gemaakt, en een gansch le ger werk hadde, om een handvol ftryd- baare mannen daaruit te vernestelen, David, en zyne manfchap, door den dorst gedwongen, zullenmeenigwerfge noodzaakt zyn geweest, om zich in de holenongeacht de roof-en moordzuch tige menfchenwelken zich daarin ver- fchoolenmet veele moeite en gevaaren nedertelaaten: en zullen, omlaag, inde diepten gekomenal wierden zy van de Troglodijten of Holbewooneren niet be- fprongen, of vervaerd gemaakt, noch tans door de buizen en water goot en, de groeven en fcheuren der bergen, door welken de ontbondene fneeuw zich in de afgronden ontlast als door zoo veele pypen van een natuurlyk waterörgel, ae vreemdfte en fchrikbaarenajte /tem men en geluiden hebben vernomenen de naarfte treur- en jammerliederen hoo- ren fpeelen (k)die mogelyk door de kunst (k) Relation du Voyage de Perfe et des IndeS ,du Sr TH. HERBERT, t>. 2CÓ. 207. Un vieux poete empor'.é par une fureur po'ètiquefit et chavta des vers d no'.n

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 608