heilige aardrykskunde. 531 en dan(leenen en (lukken van rotfen met zich, die met een vervaarlyk geplomp in de afgronden nederhortenen die duistere en wyde holenmet heefche en fchorre ftemmendoen huilen enloeijen. Alle 00- genblikken vallen 'er (op de bergen van Ararat) (lukken van de rotfen in de af gronden, die een afgryslyk geplomp en ge klater maaken. De afgrond van den berg vertoont de grootheid des herren. Men yst en fiddert, als men 'er inziet; en het hoofd begint te draaijenals men op deszelven afgryslyke (o) (leilten wil (laa- ren. Steilten, die loodrecht zyn, en met puntige zwartachtige rotfen ge boord, enz. Het hol van Corycius(p), in Cilicienwas van de natuure zoo inge richt, dat het fcheene de eerwaerdige wooning der Goden te wezen. Een Goddelyk geluid van Cymbaalen; een fchroomelyk geraas van beekjes die van alle zyden daarin hortten. Een groote vloed, die uit eene groote bronne zich voor een kort eind wegs ophief, maar daarop zich weder verbergdeeen dik ke duisternis, en een zwaare lommer LI 2 van (0) TOURNEFORTS Reize naar de Levant, 1. D, bL 132. enz. (pyPOMPONII MEL.K Lib. I. C XIII. 20. &c.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 611