53<S JUSTUS TJEENK OVER DE het ongewoone gebragt wordendan moeten in een dichtfluk (myns oordeels) die wonderen en zeldzaamheden niet in buitengewoone en oneigenlyke woorden opgezongen, maar in eigenlyken en let' ierlyken opgegeven, worden. Zulke ge- beurtenisfen liaan als met een raadfel gelyk enzal een raadfel in ons ver wondering, aandacht, en naarvorfching, verwekken; zoo moet deszelfs ffcyi en bewoording gemakkelyk, eigenlyken ligt te verft aanzynen dezelfs verborgen heid en geheim niet in de woorden, maar in de zaak zelve, ingewikkeld wezen. Het moest aan allendie noch de fchriften noch de kracht van God weten, onaannemelyk, ja! ten eenemaale onge- looflyk voorkomen, hetgeen de Proleet JonasHoofdlt. II, 3. enz. van zich zei ven getuigtAlle uwe baar enen uwe golvengingen over my bene. De zaak, nochtans, had zich zoo toegedraagen en de woordendoor welken die zon derlinge gebeurtenis van hem wordt be- fchreeven, moesten eigenlyken niet leenfpreukigdoch naar de letterver- llaan worden. Want hy had, in den groot en vischde paden der zee doorwan' deldhet wier was aan zyn hoofd gebon den

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 616