54Ö JUSTUS TJEËNK OVER DE
jheid gebragt, moest hy, door angst
en vrees naargezet, in een dor en dorftig
land omzwerveneen land, uit eigen
aart, zeer gefchikt, om zyne natuur-
lyke heldhaftigheid te verbreken; om
zyn leed en droefheiddoor deszelfs ver
brandde, ruuwe, klipachtige en fcher-
pe grondgeftelteniste vermeerderen;
en om dien geborenen en van Gods
Geest geheiligden Dichter, door alle
zyne rampen en wederwaerdigheden
voor alles, wat fchrik konde verwek
ken, overgevoelig gemaakt, nu ten ee-
nemaaledoor een meenigte van afzig-
telyke dieptenen een fchroomelyk ge
luid van watervallen en afgrondsjtem-
menzoo te beroeren, te ontftellen,
en te vervaaren dat hy moeste uitroe
pen O myn God! myne ziel buigt zich
neder in mydaarom gedenke ik aan u,
uit het Land der Jordaane en Hermo
vim, uit het Kleine'Gebergte! enz. Daar'
cm wordt myn geest overjlelpt in mymyn
hart is verbaasd in het midden van my!
Ik breide myne handen uit tot u: myne
ziel is voor uals een dorftig land, Sela
enz. Pf. CXLIII. 4, 5. (b). Nochtans,
in
(b) Vergcl. Ff. LXXXVIII. Klaagl. III. 52.