544 JUSTUS TJEENK OVER DE 7- Wat! myn ziel! zoo neêrgeflaagen Zoo bekommerdzoo beroerd OpGod heeft in u behaagen Uw Goddie uit diepten voert. Smaad grootmoedig hunnen fpot! Hoop geloovig op dien God 'k Zal toch mynen God noch roemen Hem myn Wezensleven noemen. Onze aanteekeningenop het Land der Jordaanedienden noch vermeer derd te worden met eenige aanmerkin gen over het laatfte gedeelte van Jof. XIX. 34. alwaar gezegd wordtdat de Jlam van Napbtali tegen bet Oosten Jliet aan Juda aan de JordaanHoe is dit mogelyk? daar Juda, ten aanzien van Napbtaliniet in 't Oosten maar in V Zuidenook niet aan de Jordaan maar aan de Doode Zeegelegen; en door verfcheidene tusfchenïnfchietende Jlum- men, van Napbtali afgefcheidenwas. Heeft de Landflreek over de Jordaan oudtydsJudea over de Jordaan gehee- ten, gelyk de Heer reland meent; en denkt, dat dit uit josEPHUs(a), die van een Ca) Ant. Jud, Lib. XII. 4.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 624