56ö JUSTUS TJEENK. OVER DË
hy tot Judaen niet naar zyne moeden
zyde tot Manasfe gerekend wierde
echter fchynt hy veel meer tot Manasfes
flam te zyn overgegaan; als die Num.
XXXII. 41. onder den naam van Ja'ir
den zoon van Manas fe, voorkomt. Het
erfdeel der halve flamme van Manas fe,
waarin Havvoth Jaïr of Bafan- Hav-
voth- Jaïr gelegen was, wordt in Gile-
ad en Bafan, over de for daan, ge
field engevolgelykdoor dien Stroom
van Naphtaii afgezonderdNum.
XXXII. 39-41. DeutIII. 13. 14. Jof
XIII. 29-32. XVII. 5. Recht. X. 4. 1
Kon. IV. 13.' Zy namen in getale, na
zich in 't Overjordaanfche gevestigd te
hebben, flerk toe; en werden vermee-
nigvuldigdvan Bafan tot aan Baal
Hennon en Seniren den berg Her
man 1 ChronV. 23. Dandeze uit
breiding had, toen Mof es hun die erve-
nis gaf, en Jofua de grenzen tusfehen
de flammen afperkteniet aanftonds
plaats; maar gefchiedde by voordgang,
wanneer de Manasjijten den Amoriji
allengskens verdreeven en te onder-
bragten.
De ganfche Landflr eek van Ar gob
waar het hier meest op aankomten die
als