len, de eigenlyke (q) woon- en ge-
boorteplaatfen der vorfchentoefchryft.
Waarom wederfpreekt de Dichter de
eenpaarige getuigenisfen der Natuurön-
derzoekeren, die de voordkomst der
kikvorfchen fchoon halfflachtige die
ren, echter niet flellen uit de aarde,
maar uit het flyk en den moddereven
als hen Mofes uit den Nyldie de eenig-
fli' rivier (r) van Egipten is, welke alle
N n 4 de
HEILIGE AARDRYKSKUNDE. 567
(q) J. ALBERTI Tericulo Criticopag. 75. in fin. bo-
ciiart Opp. Tam. 11. p. 651. fieqq. et Tom. 1. p. 68.
1'HILONIS JUDAEI Lib. I. de Vita Mops, pag. óiS.
p. 141. HORAPOLLIN. Hierogl. Lib. I. Cap. 26. H' T8
yévetrn èn rvfi rë voTttp.ë 1'hvoi KKOTetoéïrai.
HERODOT. Lib. IV. 132. EL. AVIANI. Fab, ed. H.
CAN NEGI ETER. Fab. VI. p. 49.
(T) M. MANIL1I Lib. IV. 72Ó,
Javi propria tellus gaudens JEgyptia Niloeet.
eucret. Lib. VI. hey mans Reizen 2. D. bl. 57.
Voor het overige moet ik niet vergeten, dat wy
in deze rivier nergens ondcrwegens eenige be-
ken ot'kleine riviertjes, uit het land komende,
5, zagen invloeijengelyk wel in andere landen
gefchiedt. De reden is buiten twyfièldat dit
ganfche land alomme, gelyk reeds gezegd heb,
vlak, effen, en zonder de minfte bergen, is".
Weshalve hoogvliet (in Abraham den Aartsvader
I. Boek bl. 5.) niis heeft, als hy van Abrahamzich
in Gozen legerende, dus opzingt:
Hy Jiaat de tent op by een frisfiche watervliet
Die van een heuvel in de lage dalen fichiet.
Vergel. r. pococke, a Difcription of the EastVol. I.
p. 198. 199.