heilige aardrykskunde. 569 De Egiptenaars (zegt herodotUs)(u) zyn aantemerken, als het tegendeel van andere volkenzoo in hun Land en luchtJlreekeals in hunne zeden. Hy trekt, te dien einde, verfcheidene din gen aan en brengtze in vergelyking om die tegenftrydigheid duidelyk en tastbaar te maaken. Laaten wydie hier veele voorbeelden zouden kunnen aanvoeren, ons alleen vergenoegen met een bewys uit Jejl XXIIL 3. te nemen. Wordt het ko ren in andere gewesten uit de aarde, die algemeene moeder, in de fchuuren overgebragt y in Egipten daarentegen hadt gy het zaad (v) uit den Sichoren den oogst van den dorschvloer des Nyls Want deze rivier, voor welke de Tur ken eene byzonder groote eerbied heb ben en dezelve byna nooit anders (w) Nn 5 noe- (u) Ltb. ii. 35. (w) heymans Reizen, bl, 57. (V) C. PLINII SECUNDI Vanegyr. C. xxx. /Egyptus alendisaugendisque J'eminibus it a gloriata est ut nihil imbribus coeloque deberet: fquidem proprio femper amnt- perfufa nee alio genere aquarum folita pinguefcere quam quas ipfe devexerattantis fegetibus induebaturut cum feracisfunis ternsquafi nunquam cesfuracertaret. P. PAPINII STATU §tharum Lib. iii. aejliferi quid- quid terit area Nili. M. VAL. MARTIALIS Epigr. Lib. vi. Ep. 80.ad Caef. Mitte tuas mesfes', acctptt h!i/e rojas. Lib. xiii. Epigr. 9.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 649