572 JUSTUS TJEENK OVER DE nefchyn, te voorfchyn kwamen, en dat de kluiten huns Lands als met levende beesten bezield fcheenen (e); verbeeld den zy zichdat hun land de Moeder aarde van Godenmenfchendierenen gewasfenwareen lieten zich op deze vrugtbaarheid hunner riviere ongemeen veel voorftaan, en Helden het leerfluk deruit zichzelve voorekotnendevoord- teelinge (f). Is nu Égiplen zoo verfchillende van andere landendat een fchilder tegen de regels der kunste (g) niet zondigen zoude, met, in dat zonderlinge Land, de visfchen in de bosfchen te verbeel den; aangezien zy daarin, by des Nyls overftrooming, kunnen gevangen wor den: dan heeft men daarby optemer- kendat die zelfde jaarlykfche en gere gelde overftrooming ook een nieuw E- gif (e-) pomp. melae Lib. I. IX. 35. feq.Glebis etiam infundat animas ex ipfaque humo vitalia effingat. Hoe eo manifesturn estquod, ubi fedavit di- iu-viaac fi fibi reddiditper humentes campus quaedaiïl nondum perfecta animalia, fed ium prinmm accipientia fpiritumet cx parte jam formata, ex parte aókuc terrena, vifuntur. (f ovid. Heiam. Lib. I. Fab.X. XI. virg. G. II. 34O. feq, (gj horat. de Art. Voet. vs. 30. ovid. Met, Lib. I. 29Ö. 1hie jumtm} piscem deprendit in ulmcK

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 652