576 JUSTUS TJEENK OVER DE den (q), hun vertrouwen op haar (lelden, en niet opzagen naar bovenmaar hun ne aandacht vestigden op hunnen eeni- gen droom, dien voordbrenger van al les, ook van vorfchen eener ongemeene grootte (r) en van andere fchepfelen die zich uit het Jlyk, als het water naar zyn winterbed was wedergekeerd, fchie- lyk verhievenen die deze rivier alleen vreesden en eerbiedigdenals den eeni- gen (s) bekerwaaraan zy allen ge- meenfchap haddenwaaruit zy allen dronken, en waardoor zy onderling ver- ëenigd en tot één volk gemaakt werden. (t) Het eerde werk van hundie oud- tyds naar Egipten trokken, was, om zich naauwkeurig aangaande den Nyl te laaten onderrichtenomdatzoo zy de ze rivier kenden, zy dan ook teffens den toedand en de befchapenheid van het ganfche land wisten. Veelen van hun zagen Egipten (u) aan voor een werk van (q) HELIODORI Aethiopic. Lib.IX.p. 423. 424. 425. PUN. Nat. Hiji. Lib. IX. C. 5r. (r) STRABONIS Geogr. Lib. XV". pag. 695. (s) PHILOSTRAT. de vita Apollonii Tyan. Lib. V. C. 26. R. POCOCKE, a Description of the EastVol. I. pag. 24. (t) STRABONIS Geogr. Lib.. I. pag. 3Ó. (li) ARISTOT. Meteor. Libül. pag. 771. 773, SENE- CAE Nat. Quaest. Lib. VI. c'. 26.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1776 | | pagina 656