59° JUSTUS TJEENK. OVER DE
kend lezer, die wel onthouden heeft
wat wy, in den aanvang dezer verhan-
delinge, over het woord Er ets hebben
voorgefteld, ons met veele nieuwsgie
righeid afvraagenhoe wy in 't vrugt-
baare Egiptendien hof des he eren
Gen. XIII. io. een Landvan honig en
melk vloeijendeNum. XVI. 13. eenige
overeenkomst kunnen aantoonendie
aan de gegevene beteekenis van het
woord Er ets voldoeen zoo aanwyzen
eene duidelyke overeen/lemming van dit
gezegende land, het zy met die aarde
ivelke, van de wateren des afgronds ge-
Jcheideneene woeste, ziltigeen afzigte-
lyke, gedaante bloot leide, of met die aar
de, welkein den beginne der fcheppin-
ge, onder de zee, en algemeene verzame
ling der waterenverholen was. Dan
deze overeenkomst kunnen wy, zonder
dat de overdragt verkeerd gemaaktof
de gelykenis te verre uitgerekt worde,
als met den vinger aanwyzen.
Want het Land der Egyptenaar en is,
volgens de eensluidende berichten der
Landbefchryverenbuiten des Nyls o-
verftroomingeene diepe laageen
woesteZandvlaktedie, tusfchen twee
reijen van bergen beflootenzich noord
en