594 JUSTUS T/EENK OVER DE
,y en verbrande grond geen dekkleed al-
toos heeft, om 'er zyn gebrek en
vreeslyk uitzicht onder te verbergen.
Alleswat leeftontzet zich dan o-
ver Egipteriy welks gelaat nochtans,
twee maanden te voren wel eene rei-
ze van den Zuid- en Noord- pool ver-
diendedew}d "er naar 't getuigenis
van fommige reizigersmet welken
ik gefproken hebbe, na dat zy een
groot deel van AJie en alles wat van
Africa toeganglyk was bereisd en
opgemerkt hadden, geen land onder
de zonne een fraaijer verfchiet van
heerlyke landsdouwen leveren kan
dan dit gewest, vooral, als men het,
gelyk my gebeurde in 't lest van
wintermaand, van defpitfe der hoog-
fte Pyramidekan befchouwenen
zoo als het toen ook gezien werd van
verfcheiden Engelfchenwaarvan ee-
nigen Oost- anderen WestindïenBar-
barye en Europa doorreisd hadden.
Maar dit Egiptezoo bekoorlyk in
onzen wintertya, is ten uiterflen af-
fchuwelyk in onzen zomer. Want
als dan verlaten de vogelen dit land
en gaan naar noorderlyker landflre-
,j ken; terwyl het ryk der gewasfen in
een