36 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS
brengt zeer veel toe tot de ziektedie
het voornaam onderwerp is van ïnyne
verhandeling. Het doorwaasfemings-
vogt is voor al by hen, die in een war
me dampkring verkeeren, in een' zeke
ren trap van rotting. De ontlasting
van het zelve belemmerd, of geheel ge-
ftremd zynde, blyft het onder het bloed
vermengd deeld zyne nadeelige hoeda
nigheid aan het zelve mede en geeft
daar door gelegenheid tot Rotziektens.-
Dit nadeel zal des te zekerer volgen,
indien de voedfels de, even gemelde,
fchadelyke eigenfchap van dit vogt ver
meerderen, en allerzekerst, wanneer de
doorwaasfeming eensflaags geftremd
word. Wanneer wy dit vergelyken by
de gefteldheid der vogten van het ge
meen ($8), by deverwisfeling van warm
te en koudewaar aan Jiet niet zelden is
blootgefteldby deszèlfs droefgeestig
heid, en de natuur van het voedfel,
maar inzonderheid wanneer wy 'er by-
voegendat zy doorgaans, uit een
warm befloten vertrekin de open lucht
en de koude winden van het ftrand koo-
mendan zeg ikzyn deze menfchen
zonder twyffel, in eene voornaame ge
legenheid, waar door de perjpiratie ge
ftremd^