56 j, veirac over de rotkoorts vermaarden haller) zou men daar uit moeten befluiten, dat de zuuren en loogzouten even vermoogend zyn, om de rotting in een leevend lichaam te we* derftaan? Voorzeker niet; want, zegt hy, beider wyze van werken, in het menschlyk lichaamis zeer verfchillen- de. "Die dit wil beproeven, neeme M (voegt hy 'er by) gelyk ik gedaan heb, eene week lang, eiken ogtend, eene zekere hoeveelheid Room van Wyn- Heen; op eenen anderen tyd, het vaste loogzout van Wynlteen of Ah. fem; dan zalhy, 't geen my is ge- beurd, ervaaren en onder het gebruik van den Wynfteen geen ongemak ge- waar worden, dan den laatften dag, eenige oprispingen, welken een ko- peragtige nafmaak geeven. Doch den derden dag, na dat ik met het al- w fem-zout was begonnenwaar van ik flegts één fcrupel om de twee uuren gebruikte, haa ik hinkende oprispin- s, gen, myn eetlust verminderde, eene brandende pyn knaagde de Car dia, 3, ik had dorst en walging: myne pis w werd rood, de kragten verminder- v den, en den zesden dag van myne n gevaarlyke proeven gfhappende, ge- sa m

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 124