58 j. veirac over de rotkoorts dien wy echter der waarheid hulde doenen de ondervinding raadleeven moeten wy bekennen, dat ook zy, in dit opzicht, voor de zuuren moeten wy- ken. Immers bewyzen de Pringliaan- fche proeven dat, zy in eene mindere hoeveelheid, de rotting bevorderen, doch in ruimere giften, dezelve kragtig tegenflaan. Hier by kunnen wy, 'tgeen de beroemde Hoogleeraar gaubius uit zyne waarneemingen met het zee zout, befluit (d), op de overige geenflagtige Zouten toepasfenwanneer wy waarlyk overreed wordendat zy de rotting voorkoomen en fluiten, of merkelyk be vorderen naar evenredigheid der meer dere of mindere hoeveelheid, waar in zy gebezigd worden. Daar en boven flrekt myne ondervin ding ten getuige, dat de hoeveelheid dezer zoutenzullen zy in de daad de rotting in onze befmettelyke ziekte flui ten al te groot zoude moeten zynom als geneesmiddel, te kunnen worden ge bruikt. Nooit heb ikwat men ook van derzelver nuttigheid aanvoere, in het fluiten van de kwaadaartigheid der ziekte, niet de geenflagtige zouten myn oog- Adv. Vuni At'gum. L. I. pag. 21,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 126