70 J. VEIRAC OVER DË ROTKOORTS
volgen, en den verhitten lyder, die
naar de koelte reikhalst, dat geen te
befchikken, wat de woede der ziekte
en hevigheid der koortszo wel als de
kwaadaartigheid der rotting kan bedaa-
ren. Doch daar toe kan, naar uit-
wyzen van de geduurige ervaaring, de
koelte des Dampkrings, welke den ly
der omringden dien hy inademtzeer
veel toebrengen. Immers word daar
door het onmaatig zweeten, het welk
in den beginne der ziekte altyd nadee-
lig isvoo^gekoomenof bedaardde
beweegingen der pols, door de verkoe
ling des bloeds en deszelfs daar uit
volgende, verdikking, gematigd; des
lyders kragten worden onderfteunt; de
ademhaaiing verbeeterd; de inwendige
hitte getemperd, en de rotting gefluit.
Ten dien einde moet men de lyders,
zo lang het fchip niet in zee is, op het
flrand in eene, tot hun verblyf gefchik-
teloots of in een fchuur brengenof
men doet op het fchip al wat de gele
genheid van weer, wind en water toe
laat (e)a
2i. Het
C<f) Onlangs verhaalde my een Schipper, dat de
Rotkoorts, weike een goed deei vsn het gemeen
bad