IO5 J. VEIRAC OVER DE ROTKOORTS
NABERIGT.
Ik wil gaarn toegeeven, dat eene, dus korte,
behandeling dezer uitvoerige vraage ligtelyk
eenige duisterheid had kunnen veroorzaakenof
dat ik zeer gemaklyk zodaanige zaaken had kun
nen onderftellen, welke een uitgewikkelder be
toog verdienden. Het is my, onder de nadere
overweeging van het geen nopens dit onder
werp kan gezegd worden vergeleeken met
het geen ik 'er van gezegd hebin de daad
voorgekoomen dat ik verpligt benrede te
geeven, waarom ik van fommigen dingen zeer
weinig of byna niets ter baan gebragt heb. Ik
zal met dit oogmerk myne geheele Verhande
ling nog eens doorloopenen zulkendie het
Jangdraadige voor het zaakelyke verkiezen, trag-
ten te v reden te ftellen.
Ik had, vóór het Eerfle Hoofdftukde meer
derheid der Kotkoortfen op de uitvaarende O.
I. Schepenzonder zeer verre van de vraag te
wykcn met proefondervindelyke bewyzen kun-
aen ftaaven: maar had ik dap geen billyk ver
moe-
was n'et V(^r Maand September
des verleeden jaarswanneer ik aan de voor
gaande Verhandeling, met ernst, de handen
doeg. Zo dat de kortheid des tyds, welke ter
beantwoordinge van deze gewigtige vraage
overfchootgevoegd by myne verdere bezighe
den, voldoende redenen waren, om alwat niet
lynregt ter zaake diende, aftekmppen, het be
doelde der Maatfchappyezo nauw my doen-
lyk waste bepaa'enen met de mogelykfte
kortheid te bewerken.