128 B. HUSSEM OVER DE ROTKOORTS
Waargenoomen worden, wanneer die
Ziekte niet in den hoogden Graad van
kwaadaartigheid heerscht; want anders
is de Ziekte zo fpoedig toeneemende,
dat zy, of die twee eerfte Tydper-
ken zo fchielyk doorloopt, dat de
zelve byna niet merkbaar zyn; of ook
wel eens, zig aanftonds met zeer kwaa-
de toevallen vertoond: en dit laatste zal
men voornamelyk zien, op een Schip,
alwaar reets deeze kwaadaartige Rot
koorts in eenen hoogen Trap Cras-
feerende is, en in de Verblyfplaats der
Manfchappen, reets een zeer befrnet-
telyke Lucht tegenwoordig zy. Hier
door zal het ook zyndat men niet al
toos dezelve Teekenen vinden zal maar
dan eens zal zig die Ziekte met ver-
fcheiden van de door my opgegeeven
Teekenenen dan eens met fommigen
van deezen vertoonenal het welk zal
afhangen van den meer of minder Trap
van kwaadaartigheid der Ziekteen
van de meer of minder gefchiktheid
der Lighaamen zoo wel als van de groo-
ter of geringe Befmetting in de Ver
blyfplaats waar deeze Zieken zig be
vinden (p). Met
(p) Men zie ook omtrent het yerfchil der Trap
pen