OP DE O. I. SCHEPEN. 199 alleen, niet genoegzaam zyn, om te voldoen aan het voornaame oogmerk: dewyl zy in dit geval, het geheele Tus- fchencleks niets van de kwaade Lucht konnen zuiverenen weeder van frisfche Lucht voorzien. Men zal derhalven tot andere Midde len meede den toevlugt moeten neemen: en zie hierhoedanig dezelve zyn kon nen. Onder myne derde Afdeeling heb ik gezegt, dat, zo lang als deeze gemel de Oostindifche Scheepen in Texel la gen, en het Weeder goed was, men door het Hangen, of Opheizen van zo genaamde Koel f JVindof Lucht zeilen, in dit Tusfchendeks eene voldoende hoeveelheid van Lucht brengen konde: en hierdoor de bedorven Lucht, welke in deeze Plaats aanweezig was, door de openingen der Luiken uit dry ven. Maar by flegt Weeder, of als de Schee pen in Zee koomen, en Regenagtig Weeder, of Storm ontmoeten, konnen deeze Zeilen met gemaklyk, en veel- tyds onmooglyk gebruikt worden: in dit geval is het dandat de zogenaam* de IVindmouw te pas komt. Dit Werktuig, dat in gebruik is op N 4 de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 267