Vaber^andsche gedichten. 231 naai of Vaderlandfch Gedicht, zo ras zy 'er een hadden. Ennius fchynt reeds gevoeld te hebbenvan wat nut de Dichtkunfl: aan de Historie konde zyn en hoewel Ovidius hem noemt arte car emmoeten 'er egter onder zyne versfen eenige geweefl: zyn, waar van de zin en uitdrukking cierlyk genoeg was, en zo, dat het bezwaarlyk viel beeter te zeggen. Want dit koomt voor de waarfchynlyke reeden, waarom Virgilius een geheel vers van Ennius, in de iEneis heeft geplaatst, wanneer hy fpreekt van Fabius Maximus. Niets is ligter te begrypen als de gunftige ontmoeting, welke de iEneis moeste vinden. Romen, na tachtig jaa- ren in twist, oorlog, en burgerlyke moorden verkeerd te hebben, genoot rust, rykdöm, en overvloed, onder Augullus; die onder den naam van de Republyk te herftellen, en de vryheid te maaiigen, inderdaad alle Vryheid wegnam. Maar fchoon de Romeinen reeds domiti warenzy waren nog niet par at i fervire; eneene vonk konde we der vlam veroorzaken. Ook is byna ongelooflyk, door hoe veel attentien van alle loort, Augustus elke inbreuk op

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 301