tADËRLANDSCHE GEDICHTE^ 23$
mentlyk voor hem die Leermeester wa9
van Neeven van Keizer Domitiaan.
Martialis in den zeiven tyd omtrend,
geeft te kennendat fchoon 'er waren
die Lucanus voor geenen Dichter aan
zagen, het grootfte getal leezers, en
hy zelve, van andere meening waren,
Zedert heeft een groot getal koude
Commentators, die brandende werken
met ys-kille loode Pasfers meeten, van
Servius af (1) tot aan onze tydenuitge-
fproken dat de Gefchiedenis niet be
hoort tot de Dichtkunde, en dat Lu
canus geen Dichter is. Het eerde van
die twee vonnisfen kan ik niet tegen-
fpreken, om dat ik niet (m) als te wel
begryp, wat zin die woorden hebben,
maar noopens het tweede verfchil ik ee-
nigzins van gevoelen,
Horatius zegt te regte, Omns fuper-
vacuum pleno de pectore manat', maar
uogtane is het dat fupervacuumdat
overr
(O -Ai Mn. I. r. v. 380.
(m) Wil het zeggen, dat de gefchiedenis geen
ftof tot de Dichtkunde kan of moet gcevcndan
is't een abfurditeit diedoox alle Epifche Gedichten
word tegengefprooken en wil men 'er meede
aantoonen, dat een gefchiedenis en een gedicht
niet in den zeiven ftyl moeten worden gelchree-
ven, dan is 't een criviaaJe waarheid, aan iahooi*
jongens bekend.