[XXIX] adder is kleiner, en de groot Ae, dien ik ooit heb gezienwas van de lengte van een' gemeenen wan- delflok. Maar zoo weinig gevaar- lyk de flang is, zoo gevaarlyk is de beet van den adderdewyl die voor de menfchenzonder fpoedi» gen byfland, doodelyk is, enfom- tydsniettegenftaande de hulpmid delen, onaangenaame overblyffe- len nalaat. Uit dien hoofde is 'er weinig genade voor dit dier, van den mensch, die het aandurft, te wachten. Eene tweede reden die my noch meer bragt om my ne plan* tagie van dit dier te zuiveren, was, dat ik zag, dat het zeer dik was; waar door ik meende te gelyk ee ne talryke nakomelingfchap te ver nielen. Want onze adder is Viw- paraen de flang Oviparci. Uit dien hoofde floeg ik het den kop aanftuk, en bragt het te huis, om nategaan, hoe veele adders ik in ee«

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 31