2do O. Z. VAN HAREN OVER DE maaken als het was. Ily fprak dan nooit als van de hooge agting waar in Athee- nen was by alle andere Volkeren en hoe gemakkelyk en noodig het was om die verwondering en eerbied nog te ver meerderen door pragtige Theaters en fchouwfpeelenmarmere tempels, ver- cierd met alles wat de Rykdom van de Republyk toeliet in bouwkunst, Beeld- houwerye en fchilderwerk. En dit aan 't volk hebbende doen fmaaken wierd hy natuurlyk de Commisfaris Ordonna- teur van die werken, waar aan ieder, die kostwinning noodig had, en dus half Atheenenarbeiddeen daar door van Pericles afhing. Maar die zelve reeden verzaamelde ook tot Atheenen alles wat van de zuidpunt van de Pelo- ponnefus tot aan Byzantiumv^n Cor- cyra tot aan Iönieneenige kundigheid bezat in Bouwkunde, in Dichtkunde, zo voor de lofzangen als fchouwfpee len in Beeldhouwerye en Schilderkunst. En dat getal konde zeer groot zyn in een volk, dat lang voor Pericles, Ho merus en Hefiodus las -9 dat Tempels had, en allerfchoonste beelden bezat, dewyl Xerxes de Tempels deede ver branden, en de itandbeelden van Har- mo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 330