VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 261
modius en Aristogiton tot verciering
van zyn Paleis in Alien liet overbren
gen; dat dagelyks tot Atheenen in't
Pecyle eene ganfche verzaameling van
kunstige fchilderyen zag; dat den Lof
der Goden hoorde zingen- in plegtige
omgangen; voor het welke de geheu-
genis van de verftorvene in openbaare
reedenvoeringen wierd gepreezen; en de
glory-ryke daaden in pragtige fchouwto-
neelen vertoond. En alle de Eerften in
hunne kunllendoor Pericles tegen eikan
deren overgezet, wel, en altydprompt,
betaald, en daar by overlaaden met lof
voor dien geenen die een ander over
trof; voelden noodwendig een asmulatie
welke deeze weetenfchappen tot het
hoogfte toppunt konde brengen. Voeg
hier nu by, dat de gaave van 't woord
wel te voeren fomtyds een gemeen bur
ger tot Vioot- of Leeger-Voogd bevor
derde dat geen land overvloeyender was
in marmer als Griekenland, nog eenig
volk begeeriger na beelden als de Grie
ken; en dan ziet men dat de Welfpree-
kendheid, de Bouwkunde, en de Beeld-
houwerye, in deeze Eeuw meest moes
ten uitmunten.
Romen in haar begin een roofnest
R 3 zyn-