266 O. ZVAN HAREN OVER DE
bragt. Die deed zig gelden in den Se
naat, daar Koningen en Landen dage-
lyks hunne onderlinge verfchillen ter
uitfpraak moesten brengen; die neigde
het volk na dien geenen van de Sollici
tanten met welken men in vriendfchap
of door dat belang, dat na vriendfchap
gelykt, was verbonden; eindelyk die
gaf fchatten aan die geenedie by dee-
ze gaave moeds genoeg hadden om de
mishandelde Provintien byteftaan in
haare klagten. Niets fchynt ongeloof-
lyker, en niets is egter meer beweezen
in de geichiedenisals de onbegrypely-
ke ombefchaamdheid en het openbaar
geweld, waar meede de Rootmche Be
velhebberen Tempels, Altaaren, Stee
den en Particulieren beroofden; maar
de fchandelyke lyst van die depredation
toont te gelyk aanhoe veele rykdom-
men die Landen bezaten. Wanneer dan
degeplunderden,na't vertrek van de Go.i>
verneurs, Gedeputeerden na Romen
zonden niet om juftitie en reftitutie te er»
langen(dit wist men was onmoogeiyk)
maar öm ten minften aan den Opvol
ger te doen zien dat men lyst hield van-
zyn gedrag, en langs dien wegmisfchien,
het overige te behoudendan was 5t
geen