VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 283
de Fortuin dat huis heeft verlaaten, de
weetenfchappen hebben het flandvastig
aangekleefd, en aan de nagedachtenis
der Barmeckieden met woeker voldaan,
het geen de Fortuin aan hun hadde ge
weigerd: want zy hebben meer gedich
ten tot hunne eer, en meer Gefchiede-
nisfchryveren van hun huis, roem, en
daaden, ais de grootfte Vorst in'c Oos
ten ooit heeft gehad Zonder dat Ha-
roun of zyne opvolgeren dit hebben
kunnen beletten. IVtot hebt gy al goed
gedaan aan de aardezoonen van iïar
me ck (zingt een van die Dichteren)
hoe veel goed zoud gy nog aan haar ge-
aaan hebbenDe Aarde was uwe Ge-
maalinl zy is thans uwe Weduwen
men
dat alle hunne goederen wierden geconfisqueerd
zonder de fornme optegevenof hoe veel men
die fchattc. Maar welke rykdommen men aan die
Hoven konde vergadderen, ziet men by Khonde-
mir in zyn algemeene hiftorie, alwaar hy in 't
leeven van Haroun Alrefchid zegt dat in de Ree
kenkamer der Caliphen bleek dat de gcfchenken
door deezen vorst, in een jaar aan zyncn gunfte-
ling Giafar gegeeven, bedroegen de waaide van
dertig millioenen zilverc drachmen. En doNighi-
ariftan van Ahmed ben Mohammed fprcekende
van de Cadi Abou Jofeph verhaalt hoe deeze
Rechtsgeleerde, voor advys geld, in eene zaak,
van dat zelve Hof ontving vyftig duizend gouden
Dinars, dat is Ducaaten.