VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 297
van weetenfchap wierden gelegd, of ten
minflen betracht, bin van den invloed
dien de tegenwoordige opvoeding heeft
op een naast volgenden tyd heb ik
reeds te veel gezegd om 'er iets van te
herhaalen.
Ik ga dan over tot het befluit dat ik
meen uit deeze voorbeelden te mogen
trekkente weetendat het nooit aan
groote Geesten op Aarde ontbreekt, en
dat die ook ten allen tyden kunnen ver-
zaameld wordenen Eeuwen van Wee-
tenfchappen zullen geevenzo dikwyls
drie gelukkige tydgewrichten zig zullen
volgen. Vooreerst, dat eene voorgaan
de omftandigheid de geesten door op
voeding bereideten tweedendat een
kundig Vorst of Miniller, dieuit
fmaak of belang, rykelyk aanmoedige
en ten derden dat na dien Vorst
of Miniller dezelve manier van den
ken nog eenigen tyd in die Natie ver-
blyve. En hier mede geloof ik met een
te beantwoorden de vraag, waarom de
Tyden van Theodoryk, van Carel den
Grooten, van Alfred en Saladyn, ons
deeze of foortgelyke Eeuwen niet op-
geeven? dewyl het klaar is, dat toen
de tweede van die omllandigheeden al-
T leen