3ö6 o. Z. VAN HAREN OVER t)S
niet te verwonderen is dat Philofophen
van diergelyken lof in versfen of prol a
walgden, welverre van dien aantemoedi-
gen. Want wat was "er te zeggen na het
Teque fibi fcnerum Thetis emat omnibus
undisvan Virgilius (w) aan Augustus,
na de laagheid met welke Paterculus zy-
ne gefchiedenis eindigtna hetbelagcbe-
lyke (ernflig voorgebracht) Jape judas
van Viteliius(x)aan Claudius die Eeuw-
fpellen Itond te vieren, na de amplifica
tie van Lucanus aan Nero, juri-que tui
Natura relinquctQuis Deus esje (y) ve
ils, na de impieteit van Martiaiis, die
de Zanggodinnen Domitiaan do^t be
danken, dat zulk een groote God als
hy, hare requesten en die van 't Voik
wel wil aanneemen (z)en eindelyk na
de Panegyricus van Trajanus, in zyn
byzyn, door Plinius, dcor een Room-
fchen Conful, in den Senaat, eitge-
fprooken, en die alleen genoegzaam
moeste zynom deugdzame en ver han
dige Keizeis te beweegen tot het doen
ophouden van dusdanige verneederin-
gen
(w) Georg. I.
(x) SUt T, in Vit
(yj Fbar. i.
(z) MART, Ep. 8. 22.