VADERLANDSCHE GEDICHTEN. 317 zigtiger als den regel optevolgen, quce desperas tractata nitescere posfc relin- que (o). Want dewyl de Hoofdftoffe van een Vaderlandsch gedicht nog onzeedelyk, nog belagchelykkan of mag weezen als in een van die twee gevallen niet verkiesbaar zynde, raakt dit artykel iets waar van de Autheur meester is de foort te neemen of te laaten: te weeten de Byverhaalenwelke de meesters van de kunst hebben gevonnisd een gedeelte te zyn van een Episch Gedicht of werk, en wel zo, dat die moeten zyn noodzaa- kelyk uit het Gedicht vloeijendeZo men egter door dit woord noodzaakelyk verhaat een By verhaal van dien aart, dat ingevalle de Autheur het in zyn werk niet hadde ingevoegd, dat v/erk, daar door, of geheel onvolmaakt zoude geweest zyn, of iets onvoldoende in den geest van den leezer zoude hebben gelaaten; koomt my voor dat deeze les weinig werd nagekoomenten minden ik heb maar drie voorbeelden kunnen vinden die ftiptelyk aan dat noodzaake- lyke voldoen. Het (o) HOR, de Art, To'èt, 150.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 387