X X X V I
rond, fomtyds een weinig eirond,
of wat knobbelig. Zelden zyn zy
geheel glad. De koleur is licht
Jcaflanjebruin of, zoo men wil
roodachtig, kaneelverwig. Som-
tyds hellen zy eenigzins over naar
het donkerbruin; doch dan zyn ze
doorgaans omwonden in hunne bui-
tenfle korst: zynde een heel dun
vliesje dat met omzichtigheid
moet afgelicht wordenen waar
onder de fleen zich veel gladder en
fchooner ontdekt. Schoon het af
nemen van dit vlies den fleen meer
luisters byzet, is het echter eenmis-
flagdenzelven daar van te ont-
blootendeelsom dat het een
teeken van echtheid is; deels, om
dat het de wezenlyke vermogens
van den fleen bewaart, en een kun-
dig oog deszei ven deugd daar door
erkent. De fmaak evenwel is een
derde vereischte, waar op men
best kan aangaan. Doch 'er is een
kun-