320 O. 2. VAN HAREN OVER DE van Staatszaaken in fchuiten en wagens zyne gedachten gewoon is te zeggen moet de grootHe aftrek van zodanige boeken zyndie van Theologifche of Staatkundige verfchilien handelen die elk verltaat, of meent te verdaan. Maar in een Episch gedicht, in 't welke de Autheur het Privilegie heeft van de ge- heele Natuur onder contributie te Hel len moeten, noodwendig, een mee- nigte zaaken voorkoomen, welke, zo hy van zyn recht heeft gebruik gemaakt, voor de meeste leezers in 't beginniet al te verftaanbaar zyn. En zo dan een Natie geen Koning heeft oppervlakkig ten minden onderweezen, nog een Mi nister, die voor hem, of met hem, de toon aan de natie kan of wil geeven is 'er voor den Autheur, hoe goed zyn werk mag zynniets anders over als aftewagten, tot dat de tyd zyn Gedicht doet kennen en achtenhet geen in al le verheevenemits wel bewerkte Huk ken, onfeilbaar is. Aan Tasfo is by zyn leeven gezegd dat hy geen Dich ter was; aan Voltaire, que les Fratipois rtavoient pas l'oreille Epiqueen de Gierufalemme lib er at aen de Henrlacle verrukken thans ItalienVrankryk, en Eu*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 390