VAN ONVRUCHTBAARHEID. 33$ het bekken befchouwendefcheen alles wél 'gefield, behalven twee kleine ron de knoestachtige verheevenheeden aan den agterkant, en eene dergelyke gfoo- tere aan- den voorkant van het lighaam der Baarmoeder, en overdekt met het Buikvlies. De Baarmoeder uitgenoömen, en in de lengte aan den voorkant geopend hebbendevond ik de inwendige hollig heid, van den bodem af, door den hals, zig naar beneden uitftrekken: edog van den kant der Schede geflooten door een glad vlies, een waar vervolg van de inwendige rok derzelvezynde in het midden doorfchynend, en veN toonende uitwendig een dwarfche mid- denftreek, omringt van eenige flaauwere ftraalswyze vefelen, binnen het overige der oppervlakte der moedermond, als Waare het een let-teeken: de Moeder- mond en Schede hadden egter verder niets tegennatuurlyks. De holte der Baarmoeder was byna opgevuld door eene ronde knoestachtige verharding in de zelfftandigheid van des- zelfs agterkant, en floot de inwendige opening der regter trompet van de ove rige holte af. Y 2 Nie*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 409