ZEE-INSECTEN. 37> ondienstig tot deszelfs voeding; en dit gefchiedt dus by herhaling. Wanneer men het Diertje met den fchulp te gelyk, zeer fchielyk uit het water ligt, fpuit het met een geheele ft raai, en meteenige kracht, het water naar buiten; en terftond trekt zich de Snuit zeer fchielyk zoo veel mogelyk inen naby den fchulp terwyl de Snuit zeer los van geftei wordt, waar uit dan ten aanzien des Snuits blykt, dat dezelve voorname!yk tot een leider van ?t Waterwaar in de voedfels voor het Diertje vervat zyn, dienstig is. Teffens blykt ook hier uit, dat dit Diertje nooit dieper in den fteen kan indringen dan zoo ver, dat de Snuit noch buiten de oppervlakte van den fteen, het Zee-Water kan bereiken, ?t welk voor de grootfte Steen-Mosjelen de lengte van 3 of 4 duimen iswaar uit volgt, dat'er van dit gedierte, voor zeer zwaare fteenenweinig nadeel ter vernieling van de Zee-weeren te vree zen is en veel minder kommer voor de Klippen en Rotfen van fommige Kusten, als welke alleen by de opper vlakten ter bovengemelde diepte van AM 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 447