X L V I
vonden worden. Dan de aapen*
fteenen en bokfteenen komen zoo
na overéén, dat, zoo men geen
acht (laat op de uitwendige ver-
fchillende gedaante van een'gehee-
len fteen, de brokken en 't gruis
niet wel te onderfcheiden zyn. E-
venwel, gelykin den gezondenen
fteen blykt, men vindt, dikwyls,
in de aapenfteenen ftukjes van pyp-
jes. hout, ja wel eens van yzer;
't welk men acht te zyn fragmen
ten van indiaansch fchietgeweer,
waar mede fommige aapen zyn ge
kwetst geweest, en om welke
daarna by verzweringe de fteen
gevormd is. Men vindt zelfs ftee
nen in de harsfenen der aapen,
welken men hoog waardeert. In
die der bokken vindt men even
wel ook altyd een ftukje hout,
fteen of iet dergelyks waarom de
fteen [Iralum Jupra jIr at urn allengs
aangezet is, Alle Oostindifche be-
zo-