49§ J. DU PONT OVER DE
dat zig de lyfmoeder gedurende dezel-
ven famentrekke want de hand op
den buik plaatfende voelt men de baar
moeder werkeloos en niet hard om
trent haaren bodem en lighaam en
de vrouw onderflaande vindt men den
lyfmoedersmond in het geheel niet toe
getrokken nog harddus brengen de
ze krimpingen geen verandering hoe
genaamd te weeg nog in het lighaam
nog in den mond der baarmoederon
danks derzelver^ hevigheid wordt de pols
niet fneller nog fterkermaar veel klein-
der en meer ingetrokken de vrouw
word niet hoog van kleur zoo als on
der de waare weenzy vindt zig ook
niet genoodzaakt tot dringen; fomwy-
len geraakt zy van zelv aan den afgang
waar door deze kolykpynen vermin
deren of geheel verdwynen*
133- Tot haare oorzaak erkennen
deze krimpingen in den buik uitzettin
gen, opfpanningen in de darmen, en prik
kelingen in deze deelenvoortfpruitende
uit quade fpysverteringengistende drek-
ftoffen verzamelinge vanlugt of winden
ophopinge van oude verharde uitdygfe-
len,belette ongevoelige uitwaasfeminge,
drukkmge van de baarmoeder op de uit-
ge-