JOODEN TE COCHIM. 535 waaren toegenoomen dat zij eindelijk het ko ningrijk cranganoor kochten. In de Notifias p. 10. leest mendat God die menigte deed gunst vinden in de oogen van koning cheram perimal, die van Gcas tot Colombo regeerde, bij wien zij, in zijn gebied werden ontfangen, met vaderlijke lief de; en op dat die te vaster waare, hij aan Jofeph Rabam had gegeeven de Stad cran- ganoor, in eene altoosduurende bezittinge (met 3 mijlen rechtsgebied,) met zeer koning' lijke voorrechten blijkende uit den Giftbrief, op koperen plaaten gegraveerdin de mala- baarsche taaie. Waar mede de Hebreeuiv- fche brief, bij Sike p. 869 overeenftemt, doch zoo dat het gewest daar genoemd wordt Singiliook TUTD Cranganoor om daar alleen te woonenonvermengd met anderen; dat hij hun daar een koninglijk ge bied gaf, op dat hunne koningen aldaar, in eene onafgebrookene geduurzaambeidzouden regeeren; waar bij ook gemeld wordt van den Giftbrief op koperen plaaten. Van welke koperen plaaten, Hamilton, een zeer verkeerd bericht opgaf; te weeten: dat dezelve zouden zijn gegraveerd met He- breeuufche characters; en dat daar in hunne gedenkfchriften zedert Nebwadnezar tot deezen tijd zouden bewaard worden in de Synago ge te Cochim, niet verre van'j konings paleis twee mijlen van de Stad. En dat de Heer van rheede een uittreksel daar van Zoude hebben doen maaken. Doch wat 'er zij van decze koperen plaa ten zal in 't vervolg (£j. 4—9.) duidelijk blij- L1 4 ken

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 609