6l6 H. M. VAN GHERT, WAARNEMING den 17 van die zelve maand, wanneer men mynen vriend en amptgenoot den Heer van zuylen daar toe verzogt, die, na een naauwkeurig verhaal van zaa- ken van my te hebben aangehoord myne gehoudene handelwyze met zy- lie' goedkeuring vereerde. De kraam-zuiveringenwelke dus ver re genoegzaam waren geweest, wier den nu meer hinkende, en men had gegronde reden om te denken, dat zich eene waare etterhoffe ontlastede; ook kon de lyderesfe naauwlyks ver dragen, dat de bedde-lakens den buik aanroerdenen zy wierd daaglyks nog eeniger maate door de koortfe aange tast. Geduurende dien tyd droeg men zorge, de eerhe wegen voorzigtiglyk te zuiverenmiddelen voor te fchryven die de verrotting wederhondenae na- tuurlyke werkingen in ordre te hellen, en voorts naar vereisch van eene ge paste genezings-wyze te werk te gaan. In het begin van de maand Juiy van het zelve jaar, waren de aanvallen van koortfe zo hevig, de ontlastingen der kraam zoo ontaart en hinkende, de hoeigangen zoo ontbonden en rot, de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1778 | | pagina 694