622 J. VAN ÏPEREN, BERICHT
halvenftuurdemener llevelings naartoe,
om het, ware 't mogelykover de boeg,
te pikken. Maar toen begon zich het
voorwerp te béweegenen het zwom.
Men pikte, maar mis; want het duikel"
de. 't Kwam echter aan het roer we
derom bovenv/anneer menten duide-
lykften, befpeurde, dat het eéneSchild-
padde was. De ftilte was nog toegenoo-
men, zoo dat de fchuitte naauwer nood
door den wind wildeen bygevolg zag
men geene kans om het dier te vangen.
Ook lag zy nu te diep en zy was te groot
om, met de vischkorde, gefchept te
worden: en even daarom moest men
het opgeeven.
Alle de Visfchets waren in zee ge
weest, doghadden niets diergelyks ver-
noomen. En Willem Zeger, die, van
zyn negende tot zyn twee-en-twintig-
ftejaar, op de West en in de Straat, ge-
vaarenen eene menigte van fchildpad-
den gezien, gevangen en gegeeten had,
verklaarde nergens eene. van die lengte
eii breedte te hebben aanfchouwdals
deeze was. Trouwens men fchatte de
zelve, in lengte en breedte, gelyk aan
het grootfte Luik van eene visfchers
fchuit. Dus was zynaar myne bere-