i4<5 n. h. van charante over
te levende derde is van eigen vlyt
en arbeid. Gelyk de eerste, rtmid-
del
gen verdeeld zyn, en naaulyks ietsvry en gemeen
tot 's leevens onderhond is overgelaatendat 'er
zulke huisgezinnen en perfoonen worden gevon
den, welke zich zeiven niet kunnen redden; en
van voedfel en dekfcl geheel of ten deele door
hunne liefdaadige naasten moeten verzorgd worden.
Hoe meer de maatfchappy van den haat der na
tuur afwykt, hoe fterker de overvloed en weelde
aanwasfchen, hoe grooter doorgaans het getal van
zulke ongelukkigen bevonden wordt, zoo door
hun eigen fchuld, als weegens de vermeerdering
der behoeften, en de toeneemende vermindering
der waarde van 't geld, waardoor zy met hunne
kleine inkomsten op verre na niet "kunnen toe
reiken» De Godlyke Voorzienigheid duld niet al
leen het mcgtig onderfcheid tusïchen menfchen
en menfchen, maar zy neemt ook ce. e gantfch
ongelyke bedeeling in agt, op dat de banden der
zamenleeving te vaster zouden gehengeld wor
den;De Armen het geld van den Rvken, en
deze den dienst \an den armen zou noodig heb
ben en gebruiken Zy kunnen dus geen van bei
den elkander misfen, en moeten van den anderen
leeven- De God. dienst on .erheunt dezefchik-
king hy rryst de barmhartigheid en wei. adigheid
ten Iterkften aan;drukt ze onder de ernsrgfte
drangredenen en beloften den Rykcn op tiet hart,
maar dat wy nimmer uit bet oog móeten verlie
zen, om onderhand te ioen aan den geenen, die
waarlyk arm en behoeftig zyn,.ie nood heb
ben:- die in enoverkomelyke bekt mmernisfen zyn
ingewikkeld;die buiten haat zyn um te wer
ken, of met al hunne naarhigheid èn overleg het
zoo ver niet brengen kunneneat zy zich e hun
huisgezin voorzien van het geen zy volhreKtnoo-